Hoe de oogtest van Philou mijn jeugdtrauma deed herbeleven

“In welke richting wijzen de tandjes van de E?”, vraagt de aardige mevrouw in de vrolijke bloemetjesjurk van het consultatiebureau. De wenkbrauwen van Philou vormen een vragende frons, terwijl ze van een afstand naar de leeskaart op de muur tuurt en weifelend haar stokje voor de derde keer de verkeerde kant op draait. Er valt een stilte van het soort wanneer niemand reageert op wat je zegt, omdat ze je opmerking niet begrijpen of grappig vinden en jij achterblijft in vertwijfeling en zelfhaat. We’ve all been there.” *de foto is ter illustratie.

“Ik wíl wel iets zeggen, maar de woorden blijven steken in mijn keel die steeds droger aanvoelt bij de gedachte dat ik hoop dat ze geen bril nodig heeft. Een beeld uit mijn jeugd speelt zich in kleur en ultra-hd voor mijn ogen af: ik ben tien jaar jong, en door een nauw gaatje tuur ik naar zwarte letters op een witte leeskaart. Zonder bevestiging of afkeuring van de opticien, braken diezelfde woordeloze pauzes tussen mijn antwoorden een steentje af van mijn zorgvuldig opgebouwde muur van zelfvertrouwen. Niet omdat ik bang was voor het maken van fouten, maar de optelsom daarvan die resulteerde in een olijke kinderbril. Mijn leven zou, volgens mijn kinderbrein dat nog onmogelijk in staat was te relativeren, nóóit meer hetzelfde zijn vanaf de dag dat ik de Hans Anders binnenliep.

I’m doomed

Want, zo geloofde ik stellig, ik zou het laatste klasgenootje zijn dat werd gekozen met trefbal of kusjes-tik. Ik zou de ongenodigde gast zijn op ieders kinderfuif, waar ik niet nek-in-nek, maar arm-op-arm zou slowen alsof mijn bril als een besmettelijke ziekte spontaan kon overspringen op de neus van de ander. Ik, de verschoppelingen, de paria, de outcast, zou niet langer Nadine, maar alleen nog dat verlegen en onbeholpen kind zijn; gereduceerd en volledig afgepeld, tot slechts ‘dat ene meisje met die bril, weet-je-wel’.

Ego

Achteraf gezien is het feit dat mijn broer mij plaagde met het dreigement om mijn bril te verbouwen tot een fiets, het ergste wat mij ooit in die vroege jeugd is overkomen. Want de enige die mij en mijn bril écht veroordeelde, besef ik nu, was ikzelf. Niet mijn bril, maar mijn gekrenkt ego dat zich drukt maakte om populariteit, was degene die een rake klap uitdeelde aan mijn zelfrespect en identiteit.

Alsof mijn bril als een besmettelijke ziekte spontaan kon overspringen op de neus van de ander.​

Back to reality

“Heel goed Philou!” De aardige mevrouw in de vrolijke bloemetjesjurk zet me met haar compliment voor mijn dochter met beide voeten terug op de grond van realiteit. Ze bekijkt me vragend: “Had jij zelf ook al het idee dat ze prima kan zien?” Zoekend naar bevestiging vanuit een zekere onzekerheidsintolerantie en ongeloof, stel ik haar de retorische vraag of Philou voor de test geslaagd is. Nog voordat het laatste woord over mijn lippen rolt erken ik de belachelijkheid van mijn ijdele en ironische gedachtestroom.

A brand new perspective

Een bril zou mijn kleine herfstmeisje zeker niet misstaan. En notabene, ik heb een vriend met de mooiste optiekzaak van Eindhoven, naar mijn bescheiden mening. In zijn winkel behandelen ze een bril als gewaardeerd goed in plaats van noodzakelijk kwaad. Met monturen die geen afbreuk doen aan, maar juist een boost geven aan je identiteit. Door zijn ogen ben ik brillen anders gaan zien. En dat perspectief zou ik alle kinderen willen meegeven, in het bijzonder mijn eigen Philou.

Twee helder blauwe ogen, twinkelend van trots kijken mij aan. Philou geeft het stokje met de E terug aan de aardige mevrouw in de bloemetjesjurk. Eindelijk zeg ik tegen mijn kleine evenbeeld met dezelfde donkere haren en dat prachtige gevoelige karakter wat ik al veel eerder had willen zeggen. “Knap gedaan meisje. Ik ben trots op je. Hoe dan ook.” Want die bril, die komt waarschijnlijk vroeg of laat toch wel. Zolang zij daar zelf geen punt van maakt, doe ik dat zéker niet.”

Een reactie op “Hoe de oogtest van Philou mijn jeugdtrauma deed herbeleven

Reacties zijn gesloten.